<<terug naar de website www.stichtingtijd.nl

Louis G. Le Roy en de homo ludens

Paragraaf uit het boek "De kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945" door Huub Mous, uitgeverij Friese Pers Boekerij.

kleur van Friesland

Bij de leden van de zogeheten 'Heerenveense school' wordt een kunstenaar doorgaans over het hoofd gezien, geen geboren Fries, maar wel een man die als ereburger van Heerenveen het recht heeft om zich een rasechte Heerenvener te noe­men. Dat is Louis G. Le Roy, de eerder genoemde privéleraar van Willem van Althuis. Als kunstenaar is hij geen autodidact, want hij volgde kort na de oorlog een traditionele kunstopleiding aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Maar in de hoogst opmerkelijke activiteiten die hij vanaf het begin van de jaren zestig in Heerenveen en later met zijn Ecokathedraal in Mildam ontwikkelde, was hij wel degelijk autodidact. Dergelijke projecten worden tegenwoordig gezien als 'sociaal-ecologische landschapskunst', maar vooral als vroege voorbeelden van 'community art' en 'sociale sculptuur'. Le Roy vestigde zich in 1949 in Oranjewoud toen hij een baan kreeg als leraar tekenen en kunstgeschiedenis aan de Rijks-HBS in Heerenveen. In de loop van de jaren zestig begon op zijn initiatief een project dat al snel internationaal de aandacht zou trekken. Het project begon toen de gemeente Heerenveen in het kader van de nieuwbouw van de wijk Heerenveen-Midden een kunstwerk gerealiseerd wilde zien aan de Kennedylaan. Aanvankelijk werd aan een standbeeld gedacht. Maar toen Le Roy zich ermee ging bemoei­en, eerst als lid van de commissie ter verfraaiing van het stadsbeeld en later ook als vice-voorzitter van de pas opgerichte Culturele Raad, kwam de zaak in een stroomversnelling. Een stuk grond van 18 meter breed en een kilometer lang werd vrijge­gevn voor een experiment. In samenwerking met de bewoners kreeg de natuur in dit deel van de stedelijke ruimte de vrije hand. Er zou gezamenlijk gegraven worden en gezaaid en gebouwd met sloopafval. In april 1966 ging de eerste spade de grond in.

Als in 1970 met 'het jaar van de natuur' een nieuw tijdperk van ecologisch bewustzijn aanbreekt, krijgen de nieuwe ideeën van Le Roy snel ruime bekendheid. Er volgen opdrachten in Leeuwarden, Groningen, Brussel en Parijs en op tal van andere plekken in Nederland en Europa, waarbij het project aan de Kennedylaan als voorbeeld werd genomen. Le Roy ontwikkelde een nieuwe visie op ecologie en stedenbouw, waarbij het creëren van complexiteit in ruimte en tijd voorop stond. Hij zette de deur op een kier voor iets nieuws: de gedachte dat mensen op kleine schaal heel goed voor hun eigen omgeving kunnen zorgen. In een land, waar een smetteloze voortuin tot dan toe een signaal van burgerdom en braafheid was, klonken zijn woorden als een vloek in de kerk. Zijn 'wilde tuinieren' had een anarchistisch tintje, daarmee morrelde hij aan de fundamenten van de macht. Met zijn voorstel om één procent van de stedelijke ruimte vrij te geven voor creatieve processen in de tijd raakte Le Roy de achilleshiel van ons maatschappelijk systeem, want de tijd zal de overheid nooit uit handen geven. Het nieuwe evangelie van Beuys - 'jeder Mensch ein Künstler' - ging terug op een oud idee uit de romantiek dat ooit door Novalis was verwoord: ieder mens moet een dichter worden. Volgens Le Roy moest ieder mens zijn creatieve inbreng kunnen krijgen in de vormgeving van de stedelijke leefomgeving.

Hij zag ook als een van de eersten het spookbeeld van een moderne dode stad opdoemen, waarin de tijd is uitgeschakeld en waarin participatie van bewoners niet gewenst of zelfs verboden is. In zijn artikel 'Onze spectaculaire samenleving', dat in 1975 in het tijdschrift Plan verscheen, leverde hij een vernietigende kritiek op de Parijse buitenwijk 'La Grande Borne'. Le Roy baseerde zijn nieuwe ideeën onder meer op de Situationistische Internationale en het boek van Guy Debord, La societé du spectacle, dat in 1968 verschenen was. Het idee van 'de uitgeschakelde mens' zette hij nu in bij een frontale aanval op een stedenbouwkundig concept dat ook in Nederland zijn varianten heeft gekend. Hij begreep dat de oplossing niet lag in het den­ken, maar in het doen. De beste kritiek kun je nie: in woorden vatten, maar doet zich gelden door aan verbeteringen te werken. Die arbeid heeft Le Roy verricht, decennialang en onvermoeibaar, met als ultieme bekroning de Ecokathedraal in Mildam, waar nog eeuwen aan kan worden voortgewerkt. 'De wereld bezit reeds lang de droom van een tijd, waarvan zij nog slechts het bewustzijn behoeft te bezitten om hem werkelijk te leven: schreef Debord.' Het was de droom van een stad die bestaat uit de creatieve potenties van al haar bewoners. Of zoals Le Roy het verwoordde: 'Mijn utopie is dat iedereen, in de zin van de homo ludens van Hui­zinga, eens een werkelijke bijdrage aan de cultuur zal mogen leveren."90 Daarmee verwoordde hij een ideaal dat ten grondslag lag aan heel wat grens­verleggende kunstuitingen in de jaren zestig. Con­stant, die in 1957-1958 het boek Homo Ludens van Johan Huizinga was gaan lezen, bracht de situationisten in Parijs met het visioen van de spelende mens in aanraking. Via de omweg van de provo's kwamen deze ideeën ook in Friesland terecht. Maar Le Roy kwam in de jaren zestig geheel op zichzelf op dat spoor.

In die roerige jaren beleefde West-Europa de overgang van een op werk georiënteerde maatschappij naar een samenleving die voortaan op vrije tijd was gericht. Vrije tijd werd dan ook het ware revolutionaire probleem. Niet alleen in het Nieuw Babylon van Constant, maar ook bij maatschappijkritische filosofen. De linkse maatschappijkritiek draaide in die jaren op volle toeren en richtte zijn pijlen op deze elementaire verandering. De 'leisure oriented society' leverde lusteloze mensen op. De onmogelijkheid van een authentiek leven werd gezien als een elementair gebrek van het maatschappelijk systeem. Zo verschenen in tien jaar tijd achtereenvolgens Hans Magnus Enzenbergers Bewustseinsindustrie (1962), Hertbert Marcuses One dimensional man (1964), Raoul Vaneigems Traité de savoir vivre à /'usage des jeunes générations (1967) Guy Debords La société du spectacle en Jean Baudrillards La société du consommation (1978). Le Roys boek Natuur uitschakelen, natuur inschakelen (1973) vormt in feite de afsluiting van deze maatschappijkritische reeks.

De kunst van de jaren zestig met al zijn acties en situaties kwam in Friesland niet alleen in het Harlingen van De Blauwe Hand en in het Leeuwarden met zijn provo's van New Left tot leven, maar ook bij een enkeling in Heerenveen. Louis G. Le Roy is een eenling onder de eenlingen. In 2007 werd aan hem door de het provinciaal bestuur van Friesland de Gerrit Bennerprijs toegekend voor zijn gehele oeuvre. In het juryrapport werd met een enkele zin een relatie gelegd tussen Benner en Le Roy: 'Hoewel Le Roy buiten Friesland meerdere malen gelauwerd is met prijzen en onderscheidingen, is hij binnen de context van de Friese kunstwereld - die toch zoveel eigenzinnige eenlingen heeft voortgebracht - nog steeds een wonderlijke Einzelgänger.'