De politiek lijkt op holgeslagen. "Historische" overwinningen en
nederlagen zijn aan de orde van de dag. Nieuwe partijen en politici
schieten omhoog en worden in hetzelfde tempo weer af geserveerd. Wordt
het niet tijd om na te denken over het democratische nut van de lagere
versnelling?
door Dick Pels
De politiek lijkt met de Fortuyn-revolutie in een
hogere versnelling te zijn geraakt. Een trendbreuk is ook een ervaring
van versnelling van de tijd, waarin alles wat zijn gewone gangetje gaat
plotseling wordt ingehaald en voorbijgestreefd door het buitengewone.
Volgens veel waarnemers en deelnemers is de Nederlandse
politiekveranderd in een postmoderne flipperkast waarin een nieuw soort
electoraalongeduld wordt vertaald in de ene politieke aardverschuiving
na de andere. Het «afbreukrisico»
van politieke ideeën, politieke partijen en vooral van politieke
personen is zodanig verhoogd dat elk gevoel van stabiliteit is
verdwenen.
Opvallend in het tumult van het afgelopen jaar was
de snelheid waarmee Pim Fortuyn furore maakte, viel als lijsttrekker van
Leefbaar Nederland, weer opstond als lijstaanvoerder van de LPF en
vervolgens korte metten maakte met het paarse establishment. Opmerkelijk
was de vaart waarmee de LPF aansloeg bij grote groepen kiezers,
de haast waarmee de kandidatenlijst werd vastgesteld, de voor
Nederlandse begrippen ongewoon snelle kabinetsformatie onder
leiding van instant-premier Balkenende, het record dat
Philomena Bijlhout vestigde door al na zeven uur het veld te ruimen als
staatssecretaris, de gejaagdheid waarmee de LPF van
fractievoorzitter wisselde, de spoed waarmee het kabinet-
Balkenende al na 87 dagen viel, het ijltempo waarmee
ex-ministers Bomhoff en Heinsbroek weer in de anonimiteit verdwenen en
de knal waarmee de parlementaire erfenis van Fortuyn vervolgens
uiteenspatte in ruziënde splinters.
De politieke koppen rolden afgelopen jaar als in de
hoogtijdagen van de Jacobijnse terreur. De liquidatie van de paarse
aristocratie verliep in een tempo waarvan zelfs Pim niet had durven
dromen. Melkert en Dijkstal ruimden al meteen op verkiezingsavond het
veld, niet lang daarna gevolgd door Vliegenthart, Benschop, Pronk, Van
Boxtel, Herfkens, Hermans, Vermeend en Brinkhorst. Vice-premier Borst
ging met een welverdiende Vut; vice-premier Jorritsma wilde nog even
wachtentot er «iets leuks voorbijkwam». Netelenbos verdween
geruisloos van de PVDA-kandidatenlijst. Korthals struikelde alsnog,
hoewel hij al demissionair was en had verklaard dat hij na de nieuwe
verkiezingen niet meer zou terugkeren. De oudgedienden De Vries en Van
Nieuwenhoven legden het in de PVDA-leiderschapsverkiezing af tegen de
jongeheer Bos. D66-leider De Graaf hield tot de verkiezingsavond van 22
januari 2003 nog net zijn voeten droog en bood toen zijn ontslag aan.
Ook in de rangen van de voormalige oppositie vielen slachtoffers te
betreuren. Het vertrek van Rosenmoller kwam voor velen toch nog als een
verrassing.
Marijnissen achtte het «een
teken des tijds» dat politici tegenwoordig zo snel werden
opgesoupeerd en noemde het «de schaduwzijde van de personalisering van
de politiek». Maar toen stond de SP nog op een
spectaculaire zetelwinst in de peilingen en werd algemeen aangenomen dat
de LPF in januari na een rumoerig bestaan van slechts enkele maanden
electoraal zou worden weggevaagd.
Deze nieuwe politiek breekt alle snelheidsrecords.
Ook de recente Oostenrijkse verkiezingen laten zien dat electorale
aardverschuivingen tegenwoordig aan de orde van de dag zijn. «Historische»
overwinningen en nederlagen worden routine en dus minder historisch.
Overzien we de kiezersbewegingen van de afgelopen vijftig jaar, dan is
er inderdaad sprake van een toenemende acceleratie. De periode vanaf
1945 tot het midden van de jaren zestig laat slechts kleine
verschuivingen in zetelaantallen zien tussen de grote verzuilde blokken.
In 1967 schiet het ontzuilde D'66 vanuit het niets
de Kamer in met een voor die tijd spectaculaire winst van 7 zetels. Vier
jaar later herhaalt DS'70 dat huzarenstukje met 8 zetels winst. In 1977
wint premier Den Uyl zelfs 10 zetels voor de PVDA, en vergroot D'66
zijn aanhang van 8 naar 17 zetels. In 1982 wint Nijpels eveneens 10
zetels voor de VVD, terwijl D'66 met 11 zetels verlies sterk terugvalt.
In 1986 brengt Lubbers het CDA van 45 naar 54 zetels en raakt de VVD er
weer 9 kwijt. Tot diep in de jaren tachtig worden politieke landslidesdus
afgerekend in tientallen.
Maar in de jaren negentig komen de twintigtallen in
zicht. De verkiezingen van 1994 vestigen nieuwe records wanneer het CDA
catastrofaal terugvalt van 54 naar 34 zetels, de PVDA 12 zetels
verliest, de VVD er 11 wint en D66 onder een herrezen Van MierIo zijn
zeteltal wederom verdubbelt van 12 naar 24. Tijdens dezelfde
verkiezingen maken ook ouderenpartijen zoals de AOV en Unie 55+ een «spectaculaire»
entree in de Kamer (7 zetels). Die partijen verdwijnen weer op slag in
1998, het verkiezingsjaar waarin D66 terugvalt naar 12, de PVDA en de
VVD beide een winst boeken van 8 zetels, en GroenLinks de grote winnaar
is (van 5 naar 11 zetels). In de huidige flipperdemocratie staat 5 a 6
zetels verschil bijna gelijk met «het vasthouden van de winst»
of «het beperkt houden van het verlies».
Zoals bekend wordt de aardverschuiving bij de gemeenteraadsverkiezingen
van mei 2002 op landelijk niveau gevolgd door een recordwinst van de
LPF, die in een klap met 26 zetels in de Kamer komt, een iets minder
«historische» overwinning van het «doodgewaande»
CDA (van 29 naar 43) en dramatische verliezen voor de paarse partijen.
De PVDA levert 22 zetels in, de VVD 15, en D66 is met 7 zetels weer
terug op het niveau van binnenkomst in 1967.
Dit jaar sloeg de slinger weer hard. Voor de
verkiezingen van 22 januari 2003 voorspelden de opiniepeilingen opnieuw
aardverschuivingen, die eerder in de twintig- dan in de tientallen
zullen lopen. Voor PVDA en LPF zijn deze prognoses ook bijna uitgekomen.
Winst en verlies blijken respectievelijk 19 en 18 kamerzetels.
De ontzuilde kiezer zweeft niet langer, maar is
ontketend, misschien zelf wild geworden in een wereld die steeds harder
gaat. De «microwave-democratie» (Lousewies van der Laan)
past naadloos in de huidige expressecultuur, waarin werken is veranderd
in multi-tasken, kijken in zappen, eten in «grazen»
van fast food, flirten in speed-daten, en
waarin mensen zelfs in hun vrije tijd aan het hardlopen slaan.
Het is bijvoorbeeld opvallend hoeveel sneller jonge
mensen met elkaar praten (en mobiel telefoneren): nog een factor sneller
dan mijn eigen babyboomgeneratie, die al vond dat de ouderen nogal
langzaam van begrip waren. Dat de VS in sommige opzichten een hogere
«cultuursnelheid» hebben dan hetmeer bedaagde Europa is ook
te merken aan de hogere gemiddelde spreeksnelheid in Amerikaanse films
en soaps. Die acceleratie van het leven wordt in belangrijke mate
gedicteerd door de audiovisuele media, die zowel heersen over de
snelheid van het geluid (het gesproken woord) als over die van het licht
(het visuele beeld), en daarmee meester worden over de tijd. En wie de
tijd in handen heeft, bezit de macht.
Het is vooral de symbiose tussen media en politiek
die het nieuwe tempo van de democratie dicteert. Zoals vice-premier
Remkes zei: de media maken het gemakkelijker om «op een snelle
manier een bepaald politiek product in de markt te zetten». Hitting
the big time betekent ook voor de politieke celebrity dat je
terechtkomt in een stroomversnelling in de tijd: «Het is ineens
heel hard met hem gegaan.»
Het fenomeen Fortuyn is ondenkbaar zonder de wetten
van de high-speed branding. De nieuwe politici hebben haast.
Mediatycoon Berlusconi werd in 1994 premier van Italië door groot
ongeduld te tonen over de traagheid van de constitutionele en
bestuurlijke procedures in zijn land. Fortuyn wilde Nederland
«opstoten in de vaart der volkeren» door een einde te maken
aan alle bestuurlijke stroperigheid en door de langzaam malende molens
van het poldermodel te vervangen door een dynamische flex-economie.
Zowel Berlusconi als Fortuyn vertegenwoordigde daarmee de cultuur van de
secondenbeslissers van de nieuwe flitseconomie, de ondernemende lezers
van Fast Company en Quote, die een hekel hebben aan
parlementair «gelul» en bureaucratische regelneverij. At
Jour service! was ook bedoeld als politieke quick service.
Te midden van dit revolutionair ongeduld hebben we tegelijkertijd ook
de vertragingstechnieken van de parlementaire democratie in hun
volle glorie aan het werk gezien. Je wordt bijna een traditionalist
wanneer je ziet hoe effectief het politieke tumult werd gedempt en de
vaart van de nieuwkomers werd gebroken. Koks oproep tot kalmte na de
moord op Fortuyn werd gevolgd door de remmende invloed van allerlei
instituties en procedures, waardoor de LPF onder leiding van Herben in
no time werd genormaliseerd en deel ging uitmaken van wat
aanvankelijk een «gewoon» kabinet leek te zullen worden.
De formatie van Balkenende I zelf werkte onmiddellijk als
bliksemafleider en snelheidsonderbreker. Het regeerakkoord stond stijf
van de compromissen en lag direct in het verlengde van het paarse
beleid. Elders werd de politieke aardschok opgevangen door de routines
van het parlementaire handwerk: de rustige debatcultuur volgens de
regels van het huis, de noodzaak om tal van commissievergaderingen bij
te wonen en dikke dossiers door te ploegen, de vriendschappelijke
betrekkingen met collega's in naburige kamerbankjes, en natuurlijk ook
de zalvende werking van de macht en de bevredigende uitstraling van het
Bekende-Nederlanderschap.
De democratie heeft dus (minstens) twee gezichten:
dat van de snelheid en dat van de traagheid. De politieke macht wordt
niet alleen gekenmerkt door een gevarieerde ruimtelijke ordening:
slotgrachten en ophaalbruggen, hekken en hagen, muren en torens, het
Torentje, Het Binnenhof, het provinciehuis, het stadhuis, en al hun
wandelgangen en onderaardse sluiproutes. Zij vormt ook een complex
raster van tijdspaden, verkeersdrempels en stoplichten: een pluriforme
structuur waarin een balans van verschillende temporele strategieën
is vastgelegd.
De scheiding der machten is eveneens een scheiding
van tijden: de checks and balances van het parlementaire proces
vormen een systeem van elkaar deels tegenwerkende tempi van discussie,
besluitvorming en gepraat achteraf. Het parlement vertraagt de regering,
en binnen het parlement vertraagt de Eerste Kamer weer de handelingen
van de Tweede. De bureaucratie werkt vanouds als snelheidsbegrenzer van
allerlei haastige besluiten. Adviesraden, onderzoeksbureaus,
planningstrajecten en inspraakprocedures hebben als functie het beleid
te wikken en te wegen en dus te verlangzamen. Wetenschappelijke bureaus
van politieke partijen hinderen de instant ontwikkeling van
ideologische denkbeelden, zodat die niet in kortetermijnspeerpunten
blijven steken. Parlementaire enquêtes houden inderhaast genomen
beslissingen tegen het langzame filterlicht van de wijsheid achteraf.
In het algemeen zorgen onderzoek en rapportage, al dan niet op
wetenschappelijke grondslag, voor een aanzienlijke vertraging in de
politieke beslissingsdynamiek, en dat is ook precies hun functie. De
monarchie is (althans in de ogen van monarchisten en opportunisten) zo'n
democratisch plechtanker omdat zij het traagste constitutionele tempo
vertegenwoordigt: de erfelijke overdracht van de macht brengt een
rustige zekerheid die partijpolitieke «onderkoningen» en
«kroonprinsen» in elk geval niet langer gegeven is.
Hoe belangrijk een tijdspolitiek perspectief op
sociale instituties kan zijn, wordt geïllustreerd door een recent
betoog van de socioloog Santiso over «politieke traagheid en
economische versnelling». De turbo-economie, die vooral wordt
aangejaagd door de hightech- en dotcomsectoren en de financiële
speculatiemarkt, bevordert het kortetermijnwinstdenken en vestigt
daarmee de tirannie van de vluchtigheid en de onmiddellijkbeid. De
(wereld)markt wordt de nieuwe «meester van de klok». Doordat
afstanden zijn afgeschaft en de tijd maximaal wordt samengeperst, wordt
het urgentiedenken algemeen en komt de logica van andere sectoren onder
permanente (tijds)druk te staan.
Deregulering en privatisering van allerlei
overheidsdiensten versnellen in die zin de polsslag van het
maatschappelijk leven. Maar, vindt Santiso, de collectieve sector wordt
in principe gekenmerkt door een andere relatie tot de tijd. De
gezondheidszorg, het openbaarvervoer, het onderwijs, de posterijen et
cetera zijn gebonden aan beginselen van duurzaamheid en voorzorg die
inspelen op sociale behoeften van een langere adem. Er woedt dus ook een
temporele oorlog tussen staat en markt; democratische praktijken
vergen tijd en worden bedreigd door de krimpende tijdshorizon van het
economisch systeem en de goldrush van de privatisering. Een van
de voornaamste uitdagingen voor de politiek is dan ook om deze nieuwe
versnellingen het hoofd te bieden.
In dezelfde publicatie onderstreept
collega-socioloog Chesneaux dat snelheid en democratie in een
«ongemakkelijke dialoog» met elkaar gewikkeld zijn: een
democratie die haar binding verliest met de tijd als een langzaam
rijpingsproces verandert in een parodie van zichzelf. Natuurlijk moet de
democratie ook zijn toegesneden op crisis- of noodsituaties waarin de
urgentie overheerst en snelle beslissingen noodzakelijk zijn. De
relatie tussen democratie en tijd is complex: snelheid is op een
ingewikkelde manier gekoppeld aan zijn tegendeel. In normale tijden
wordt de politieke kalender bepaald door het ritme van verkiezingen die
plaatsvinden met regelmatige intervallen. Niet snelheid maar periodiciteit
is hier de doorslaggevende factor, alsmede het tijdverslindende
karakter van het permanente beraad tussen bureaucratie en regering en
dat tussen burgers onderling in het publieke debat. De politiek moet
zich dan ook niet laten intimideren door de snelheidsimperatief van de
technologische rationalisering of de mondiale markt. Het moratorium, dat
wil zeggen de beslissing om te wachten en de tijd te nemen, is een
onmisbaar onderdeel van democratische procedures.
Frappant is dat juist in totalitaire culturen de
hoogste versnelling als richtsnoer geldt, omdat zij de noodsituatie, de
toestand van het grootste gevaar (dus de oorlog), verabsoluteren tot de
meest wezenlijke toestand van een cultuur. Het revolutionaire
temperament is per definitie ongeduldig: socialisme nu! Maar ook minder
radicale socialisten dromen vaak van het «verhogen van de
cultuursnelheid» van de maatschappij (de uitdrukking is van
Jacques de Kadt). Het fascisme gaf zich nog veel duidelijker over aan de
snelheidsretoriek in zijn verheerlijking van de technologie en zijn
pleidooi voor een «totale mobilisatie» van cultuur, politiek
en economie. Marinetti, de voorman van het futurisme en het culturele
fascisme, predikteeen nieuwe religie en moraal van de velocita.
Snelheid was de verwerkelijking van het Absolute in het hier-en-nu.
Zij zou de mensheid behoeden voor het verval van de traagheid, de
herinnering, de analyse, de rust en de gewoonte; traagheid was van
nature onzuiver, terwijl snelheid, de «intuïtieve synthese
van alle krachten in beweging», een natuurlijke zuiverheid bezat.
de futuristen moesten daarom alle musea, bibliotheken en academies met
de grond gelijkmaken: dat waren immers niet meer dan nostalgische
rustplaatsen van «langzame ideeën en dode boeken».
Mussolini vergeleek het fascisme met een «dynamo». De Franse
fascistische schrijver Orieu Ia Rochelle riep: «Wij zijn de
partij van de snelheid.» De fasciscische en
nationaal-socialistische ethiek van actIe, bewegIng en beslissing, van
een «gevaarlijk leven» op de rand van de afgrond, kwam ook
tot uitdrukking in een esthetiek van beweeglijke, sportieve lichamen,
een romantisering van de jeugd, een voorkeur voor snelle apparaten (de
mythologie van de Autobahnen, de Luftwaffe en de Blitzkrieg), en een
vroeg gebruik van snelle propagandamedia, zoals radio en film.
Die logica van de Blitzkrieg en van de totale
mobilisatie lijkt soms te zijn overgeslagen op de gewone democratische
politiek. Sun Tzu en Napoleon wisten al dat snelheid en beweeglijkheid
essentieel waren voor de oorlogvoering. Het voorbeeld van de «war
room» van de Britse Labour Party tijdens de verkiezingen van
1997 werd door vele socialistische partijen in hun campagnes nagevolgd,
inclusief de «rapid response force» die, ondersteund
door snelle informatiebanken, de aanvallen van politieke concurrenten
pareerde met een onmiddellijke media retaliation.
Moderne mediapolitici lijken welonafgebroken op
oorlogspad te zijn; hun staven en partijen zijn verwikkeld in een
permanente campagne, die vaak afbreuk doet aan de tragere verantwoording
die moet worden afgelegd aan het parlement. De filosoof Paul Virilio,
die met zijn «dromologie» (snelheidsleer) voor het eerst
een duidelijk verband legde tussen snelheid, oorlog en totalitarisme,
pleit dan ook voor een kritische verlangzaming van het tempo van de
politiek, die zich ten onrechte onderwerpt aan de logica van de
potentiële catastrofe, en die opnieuw de tijd en ruimte moet nemen
die is vereist voor de essentiële democratische taak van de
deliberatie en de discussie.
Hoe belangrijk het ook is om in een turbocultuur
tijdspolitieke contragewichten te installeren, we moeten niet vervallen
in een romantisch essentialisme van de traagheid. De keuze tussen snel
óf langzaam wordt vaak te snel gemaakt. Tegen de universele
versnelling in moet niet zozeer de traagheid, maar juist de variatie van
de tijd worden bewaakt. Het gaat om het aanbrengen van tijdsbuffers,
van temporele breuklijnen en grenzen, van overgangszones waar
verschillende snelheden elkaar ontmoeten en op elkaar botsen, kortom om
het ontwikkelen van een meer verfijnd syncopisch gevoel in de politiek.
Het pleidooi voor meer dualisme (de regering, de
commissaris van de koningin of de burgemeester regeert; het parlement,
Gedeputeerde Staten of de gemeenteraad controleert) gaat eigenlijk over
een scherpere afbakening tussen verschillende tijdstromen in het
openbaar bestuur. De slagvaardigheid van de regievoerende instantie
wordt weliswaar versterkt, maar daar tegenover ook de onderzoekende
houding van de toetsende instantie. Een grotere openbaarheid van bestuur
en een verdieping van de parlementaire debatcultuur betekenen dat de
snelheid van ongecontroleerde besluiten in politieke achterkamertjes
wordt afgeremd. Een meer frequente en principiële benutting van
het parlementair enquêterecht vergroot de mogelijkheid om langer
stil te staan bij structurele problemen en bestuurlijke debacles, en
verdiept daarmee de intellectuele, onderzoekende functie van de
politiek.
Respect voor tijdsvariatie, voor strategische
ongelijktijdigheid, is dus wezenlijk voor het democratisch proces. Er is
meer aandacht nodig voor de verschillende tijdschalen van de
democratie, vooral op een ogenblik dat de geschiedenis weer eens lijkt
te accelereren. De scheiding der tijden (de temporele differentiatie) is
net zo wezenlijk voor het democratisch proces als de scheiding tussen
kerk en staat of die tussen staat en markt.
Democratie bestaat bij de gratie van verschillende,
elkaar systematisch tegenwerkende snelheidsculturen, waarin de
hogesnelheidslijn van de mediapolitiek evenveel aandacht verdient als de
fietspaden en voetgangersgebieden van het intellectuele debat, het
zorgvuldig overleg, en het wetenschappelijk onderzoek. In een cultuur
van druk-druk-druk die alle snelheden synchroniseert en bundelt in het
hoogste tempo verliezen we gemakkelijk de veelvormigheid van de tijd uit
het oog. We zijn als buitenlandse bezoekers in een Nederlandse stad die
een fietspad maar moeilijk kunnen onderscheiden van een trottoir. Voor
wie de fiets een gevaarlijke anomalie is die overal tussendoor glipt,
omdat er niets bestaat tussen de snelheid van de automobilist en die
van de wandelaar.
Als er tegen mijn zin dan toch moet worden gesproken
over de Nederlandse identiteit, laten we dan eens denken aan de manier
waarop het betrekkelijk relaxte Nederland (nog steeds) gunstig afsteekt
tegen de stresscultuur van vooral het Angelsaksische buitenland. Het is
de moeite waard om die tragere identiteit te verdedigen tegen de
tempoverhogingen die ons van alle kanten worden opgedrongen door de
economische, technologische en culturele globalisering.
Sneller is niet per definitie beter.