Column over de Ecokathedraal, gepubliceerd in Zens 7/8, juli/augustus 2007.
<<terug naar de website www.stichtingtijd.nl

Ecokathedraal

Door Eef Arnolds

Ergens verborgen in het weidse Friese land zou het te vinden zijn. De ecokathedraal. Het levenswerk van landschapsarchitect Louis le Roy, steeds op zoek naar mogelijkheden om de natuur zich te laten ontplooien in de nabijheid van de mens. Natuur inschakelen, natuur uitschakelen is de titel van zijn bekendste boek.

Ecokathedraal, een eretitel die bij mij visioenen oproept van een natuurlijk heiligdom vol schoonheid. Lange tijd bleef het bij zulke denkbeelde, maar deze zomer besloot ik om mijn verbeelding aan de werkelijkheid te toetsen.

Ik vind Le Roy's creatie aan de noordkant van het dorpje Mildam. Het staat nergens aangegeven, maar een man die de voortuin staat te wieden wijst me geroutineerd de weg. Hij heeft meer bedevaartgangers zien passeren. Het enige teken dat er iets verborgen ligt in de bosjes langs de weg ,is een stapelmuur van steenbrokken en een bord met de niet erg uitnodigende tekst "betreden op eigen risico". Het vage paadje voert te schaduw in, onder dicht geboomte. Even verder belicht de zon een warme open plek, bezaaid met ongeordende hopen steenafval waarop wilde planten houvast zoeken. UIt de puinhopen verrijzen metershoge muren en pilaren van zorgvuldige opgestapelde stenen. Er is geen cement aan te pas gekomen. Ook elders in het dicht begroeide terrein is het letterlijk een puinhoop. Overblijfselen van gesloopte bouwwerken, in vele soorten en maten. Bakstenen, stoepranden, betonklinkers, tegels, rioolbuizen. Los gestort en gestapeld, bemost en overdekt met gele bloemen, kaal of bijna verdwenen onder brandnetels en struiken. Hier heeft iemand een passie uitgeleefd, zijn jongensdroom gestalte gegeven in anarchistische bouwsels te midden van overdadig groen. Vanaf de legging van de eerste steen zijn tijd en natuur hier bondgenoten in groei en verval.

Het voetpad vertakt zich haast onmerkbaar, voert tussen hoge tegelzuilen door die vervaarlijk overhellen. Het bord bij de ingang staat er misschien niet voor niets. Grote abelen kruipen met grillige stammen over steenhopen alvorgens hun toppen op te richten naar de hemel. Er heerst een verstilde sfeer, dromerig en mysterieus. Slechts een enkele vogel doorbreekt de stilte. UIteindelijk lost het paadje op bij de stijle over van een kronkelende sloot.

Ergens in de kleine wildernis staat, verscholen tussen het struikgewas, een gebouw met een puntdak. Ik kijk door het raam naar binnen. De centrale plaats wordt ingenomen door een tekentafel; kennelijk is dit het atelier van de landschapsarchitect. Tegen de muur leunt een olieverfdoek van een witte muur met gotische boogramen, een deel van een kathedraal. Toeval? Spinnen hebben hun webben geweven tussen de lijsten. Het atelier ziet er verlaten uit, alsof het de bedoeling is dat ook dit bouwwerk langzaam zal opgaan in de natuur. Een mooie en consequente gedachte.

Op de terugweg blijft het woord ecokathedraal in mijn bewustzijn resoneren. Naar mijn gevoel zit er toch wat teveel ego in de naam voor deze kleine wildernis met voorbedachte rade. Het woord is te groots, te verheven. De bouwstenen voor een echte ecokathedraal zijn voor mij toch vooral zon, wind en wolken, bergen en dalen, woudreuzen en andere uitingen van ongetemd leven. Een mens kan daar hooguit een steentje aan bijdragen.