Lezing van Jurrit
Bergsma, uitgesproken tijdens de themadag op 31 oktober 2003 in
Oranjewoud
<terug naar website
www.stichtingtijd.nl>
Complexi-tijd en Humani-tijd: consequenties
voor een mensbeeld
Vandaag zullen minstens zeventig en
misschien wel honderd en twintig kinderen door hun ouders op een
dusdanige manier worden afgetuigd dat ze met nek of schedelletsel bij
een arts of een neurologische polikliniek worden binnengebracht. Dat
gaat alle dagen zo door. Daardoor zullen de totale aantallen kinderen
over een jaar naar schatting ergens tussen de vijfentwintig- en
veertigduizend liggen. Die cijfers heb ik niet zelf bedacht. Het
zijn schattingen afkomstig van de uiterst serieuze Nederlandse
Hersenstichting. Deze schatting omvat dus niet de kinderen die ook in
het ziekenhuis terecht komen maar dan met gebroken armen of benen, met
inwendige kwetsuren of beschadigingen van organen. Die onbekende
aantallen kunt U aan de eerste schattingen nog toevoegen, maar het
totaal omvat waarschijnlijk het dubbele, zo'n tachtigduizend gevallen
van mishandeling.
U gelooft het misschien niet maar als U bereid bent het wel te
geloven dan zult U zich verbijsterd afvragen met wat voor bruten van
ouders we hier te maken hebben. Als U op de polikliniek er bij zou zijn
dan zou U echter de meest bezorgde, liefhebbende ouders ontmoeten die U
zich kunt voorstellen en kinderen die op geen enkele manier verwijtend
hun ouders ter verantwoording zouden durven roepen. Het is in de meeste
gevallen verschrikkelijk moeilijk om duidelijk in het oog te krijgen of
dergelijke verwondingen het gevolg zijn van een huiselijk ongeval dan
wel van lichamelijk geweld. De camouflage is vaak indrukwekkend
en herhalingen zijn soms de enige indicatie dat er iets grondig
mis is.
Waarom kom ik met dit bizarre dagelijkse gebeuren aan het
begin van mijn verhaal op deze toch zo vrolijke dag bij U aanzetten?
Dat is omdat ik mij heb voorgenomen op zoek te gaan naar een
soort mensbeeld dat er zou kunnen liggen op de achtergrond van laten we
gemakshalve even zeggen het "ecokathedrale denken". De
ecokathedraal is niet alleen een samenstel van door mensenhanden
geordende stenen en vrij groeiende planten en bomen: de man die bijna
veertig jaar van zijn leven bezig is geweest met het ordenen van
stenen, tegels, betonnen buizen en andere voor de maatschappij
overbodig geworden materialen heeft gelukkig alle tijd gehad om al
stenen smijtend en stenen vleiend na te denken over waar hij mee bezig
was. Hij heeft ook zo zijn gedachten over zijn medemens bij elkaar
gedacht. Dat langdurig proces van gedachtevorming is een beetje
vergelijkbaar met de langdurige ontwikkeling van de ecokathedraal.
Losse brokstukken liggen verspreid bij elkaar, zwermen door
elkaar, beelden, gedachten, vrolijke en nare ervaringen, lof en narrige
kritiek, observaties in binnen en buitenland, gedrag van mensen
naar aanleiding van en in reactie op "het landje" en gedrag van mensen
dat je waarneemt als je simpelweg op je fietsje door Heerenveen en
omgeving trekt.
Net zoals bij die ouders waar ik straks op terug kom, zie je ook hier
rare tegenstellingen en dingen waar je niet op rekent. In het ene boek
zegt Louis le Roy, heel ontroerend bijna, dat de mens in principe een
creatieve schakel in een cultureel evolutieproces is en dat hij dus,
als hij dat wil, "een bewuste schakel kan vormen in creatieve processen
die er plaats vinden tussen de mens, de fysieke omgeving en de levende
natuur". In het andere boek kan hij het niet laten de ene sneer
na de andere te geven aan, wat hij beslist denigrerend bedoelt,
de primafoonmens. Het gaat mij om de vraag naar een mensbeeld.
Die agressieve ouders kunnen op de polikliniek de meest bezorgde ouders
ter wereld zijn omdat ze barsten van het schuldgevoel over het eigen
onvermogen om te gaan met hun eigen gevoelens van boosheid,
teleurstelling en tederheid. Die humane creatieve schakel van Le
Roy kan het volgende moment de overaangepaste sullige aan de GSM lijn
lopende passieveling zijn. Een mensbeeld ontwikkel je niet zo maar. Ik
heb zelf meer dan veertig jaar praktijk achter de rug als
psychotherapeut en heb overrijp en nog niet eens groen voorbij zien
trekken samen met rijp en groen. Ik heb me, om een andere kleur te
gebruiken, blauw geërgerd aan in eigen halstarrigheid
vastlopende mensen maar me andere keren gesterkt en
verrijkt gevoeld door mensen die in de meest ellendige omstandigheden
hun grootheid en waardigheid wisten te bewaren of te hervinden. Daar
kun je amper een beeld van maken.
Daarbij komt een geheel ander aspect namelijk dat achtergrond en
omgeving een heel belangrijke rol spelen in hoe mensen zich gedragen.
De simpelheid van het vroege platteland zowel hier in Friesland als
laten we zeggen ergens in India brengt een heel ander soort mens voort
dan de woelingen van onze complexe randstad en de nog complexere
miljoenensteden waar armoede en rijkdom maar vooral levensvoorwaarden
en permanente levensbedreiging een interactief creatief en soms
uitermate destructief proces genereren dat heel andere
consequenties met zich meebrengt. Het is amper mogelijk die twee
uitersten bij elkaar te brengen en dan vervolgens te spreken van een
mensbeeld.
Terug dus naar het mensbeeld. Wie zijn wij dat we zo'n behoefte hebben
aan een mensbeeld is de volgende vraag. Het antwoord daarop heeft te
maken met een permanent gevoel van onzekerheid dat voortdurend bezig is
ons aan de praat te houden. Wanneer we heel verrukt van ons zelf zijn
dan moeten we er een beeld aan toevoegen van de groten die het mogelijk
maken het eigen beeld van onszelf overeind te houden. Wanneer we
helemaal niet zo dol op ons zelf zijn is het handig om te denken dat de
anderen allemaal ook niet deugen. Dan blijft er tenminste nog iets van
onszelf over.
We hebben een algemeen mensbeeld nodig om als het ware ons eigen
identiteitsgevoel overeind te houden en zo mogelijk te ondersteunen. We
moeten ons ergens mee kunnen identificeren, op een ongevaarlijke en
vooral bevestigende manier ergens mee kunnen vergelijken en we moeten
ons dan ook ergens tegen af kunnen zetten. Het al dan niet hebben
van een bepaald religieus beeld ligt heel dicht aan tegen het
hebben van een mensbeeld en dat ligt weer heel dicht aan tegen het
wereldbeeld dat we hebben. Laat ik het anders zeggen: we hebben als
mens beelden nodig waaraan we onszelf kunnen en willen toetsen. We
maken referentiekaders waarin we onszelf al dan niet herkennen of
willen herkennen. De mens zoekt primair naar een ervaring van
veiligheid, niet alleen in fysieke zin maar ook mentaal en dergelijke
persoonlijke beelden hebben in het zoeken van die veiligheid een heel
belangrijke zo niet doorslaggevende rol.
Natuurlijk zijn we met dat soort vergelijkingsprocessen niet
voortdurend bewust bezig, we hebben wel wat naders te doen. Ze komen
aan de orde op momenten dat we in de problemen komen. Maar ook op
rustige momenten als we eens even bij onszelf te rade willen
gaan, willen nadenken over wat er gaande is in de grote wereld en in
ons eigen wereldje. Het zijn de momenten dat we denken wat is het
toch een bende allemaal en onszelf tot de orde roepen omdat we toch in
een keurig huisje wonen waar de kachel brandt, de Berenburg en het eten
straks weer geduldig staan te wachten. Vandaag is het ook zo'n moment.
We zijn bij elkaar hier om bezig te zijn met dingen die er toe doen,
dingen waar we wat van meenemen naar huis, dingen zelfs waar we
BETER van zouden kunnen worden. Vandaar mijn behoefte om samen met U
maar eens te proberen met dat mensbeeld dat hier dichtbij op de
ecokathedrale achtergrond rondspookt wat meer vertrouwd te raken.
Het voor jezelf nagaan wat voor beeld je nu eigenlijk van je medemens
hebt ontwikkeld of zou willen ontwikkelen bestaat altijd uit twee
componenten. Enerzijds is er het geheel van verwachtingen dat iets zegt
over hoe je graag zou willen dat de mensen zouden zijn, en
anderzijds zijn er de in je leven bijeengebrachte persoonlijke
ervaringen met hoe de mensen zich in jouw ogen daadwerkelijk gedragen:
het is het plekje waar je de positieve en negatieve ervaringen van je
eigen persoonlijke leven bij elkaar hebt opgeborgen. Het kijken naar de
medemens is als kijken naar jezelf: zo zou ik willen zijn en zo
schijn ik in werkelijkheid te zijn. Vrijwel altijd zijn er spanningen
tussen die twee: de verwachtingen en de feitelijke ervaringen. Zowel
met je zelf als met de ander. Ik vergelijk het graag met kijken naar de
maan: oh wat is die volle maan toch mooi, natuurlijk, maar je weet dat
de achterkant in donker is gehuld of oh wat is die halve maancirkel
mooi terwijl je weet dat er aan de andere kant nog zo'n stuk
licht aanwezig is en ook een stuk donkerte. Het mensbeeld is nooit
éénduidig; het zit altijd vol spanning en, net als de
maan, het beeld verschuift van dag tot dag, het beeld gaat mee met onze
ervaring van de dagen, de plezierige, de trieste. En toch ontdek je
vrijwel altijd na verloop van tijd dat er niet alleen die
wisseling maar toch ook een constante is. Een soort beeld dat min
of meer permanent gaat worden ook al is de belichting, de
maanstand, steeds weer anders. Maar de maan blijft de maan.
Louis le Roy en ik hebben een aantal jaren een briefwisseling
onderhouden over onze ideeën voordat we vonden dat we een
voldoende basis hadden om samen een boek te gaan schrijven. Die
briefwisseling ging over van alles en nog wat, ik heb de meeste nog in
mijn bezit, maar ze gingen zelden over het MENSBEELD. Tegelijk
was er ondertussen nooit een brief waarin niet op de achtergrond dat
mensbeeld aanwezig was: het beeld van hoe we eigenlijk, ideaal
gesproken, vonden dat de mens zou kunnen zijn en hoe we ervoeren wat de
mensheid daarvan terecht bracht. Er was geen brief waarin dat
spanningsveld tussen wens, verlangen en harde dagelijkse ervaring niet
meeklonk. Dat is ook wat ons bij elkaar bracht: niet in rechtstreekse
zin de wilde tuinen, de psychotherapie of de ecokathedralen, maar
wel de manier waarop we beide bewust naar de maan keken: hoe de lichte
en donkere gedeelten zich tot elkaar verhielden en elkaar in stand
hielden.
Beide konden we blij en optimistisch zijn met goede zaken en
ervaringen, beide konden we boos en sjacherijnig zijn, depressief
misschien zelfs bij ellendige ervaringen in ons leven in ons beroep. We
hadden daar op de Middelbare School in Heerenveen al een heel duidelijk
voorproefje op genomen, toen hij mijn leraar en ik zijn leerling was,
het bleek in de jaren daarna niet veel anders te zijn geworden. Ook nu
nog, na meer dan vijftig jaar is er veel wat ons bindt, natuurlijk zijn
ook de verschillen gegroeid in allerlei opzichten, en het mag ook best
eens botsen, maar aan die basis is merkwaardig weinig echt veranderd.
Er is natuurlijk een evolutie geweest door de jaren: de lijnen en de
structuren zijn meer geprononceerd geraakt met eigen inkleuringen, maar
de bron is niet echt anders geworden.
Wat is die bron en dat is de vraag waar ik naar toe wilde: wat is de
bron voor het mensbeeld op de achtergrond. Die bron is heel eenduidig
menselijke creativiteit: het absolute vertrouwen in de menselijke
creativiteit, de potenties die ieder mens in principe heeft om iets
nieuws te creëren, om in het nu iets toe te voegen aan de
permanente stroom van toen naar straks. De mens kan een creatieve
schakel zijn in de processen van wording, ontstaan en verval; het gaat
er niet om dat ieder mens een kunstenaar moet zijn, ook al zou dat
misschien de uiterste consequentie zijn, het gaat er om dat ieder mens
de mogelijkheid in zich heeft iets eigens, iets van zich zelf toe te
voegen aan de wereld van tijd en ruimte waarin hij leeft. Kortom de
mens is geen passieve robot die wordt gestuurd door de omstandigheden,
zijn omgeving. De mens kan iets toevoegen aan die omgeving en die
omstandigheden, hij of zij kan daar een eigen persoonlijk stempeltje op
zetten en of dat nu het bouwen van een nieuw gebouw is of het
bakken van een zelf bedachte appeltaart is niet van het grootste
belang. Binnen die verhoudingen van perspectieven is de appeltaart van
OMA even belangrijk als het gebouw van de Gasunie.
Het is niet alleen dat we beide die stevige overtuiging van meet af aan
waarschijnlijk gedeeld hebben en het principe ook naar elkaar toe
hebben gestimuleerd en versterkt, zelfs al op de HBS, maar ook dat we
vinden dat de mens daarop aanspreekbaar is. De mens, en ik zeg dat met
opzet in deze meest algemene term, is een humanitair wezen, dat
aangesproken kan worden op zijn potenties, dat verantwoordelijk gesteld
kan worden voor het al dan niet gebruiken van de creatieve
mogelijkheden die hij heeft. Louis heeft zelf het immense
voorbeeld gegeven met zijn ecokathedraal en andere projecten. Ikzelf
heb getracht om met name iedere nieuwe psychotherapie steeds weer te
laten worden tot een creatieve interactie met mijn clienten, gericht op
de ontwikkeling van persoonlijke mogelijkheden. Het loshakken van
iemands werkelijke mogelijkheden uit de vastgekoekte steen van
rigide gewoontevormingen, en niet op handiger
vaardigheden om zich aan te passen aan gegeven omstandigheden zoals
veel te vaak gebeurt.
En hier ligt dan ook meteen het levensgrote probleem: de mens mag dan
in beginsel nog zo creatief zijn, hij heeft zich zelf met alle denkbare
creativiteit ook een fysieke en sociale wereld geschapen die, hoe
paradoxaal ook, meer en meer geneigd is juist die creativiteit te
ontkennen en te onderdrukken. De mens heeft immers ook zijn
creativiteit gebruikt om zich te laten verleiden tot het ontwikkelen
van machtsstructuren, religieus, politiek, ideologisch, commercieel
of economisch, die als principe juist de non-creativiteit
vertegenwoordigen en vanuit hun opgelegde macht slechts
éénduidig menselijk aanpassingsgedrag vereisen waarin
niet meer de typisch menselijke eigenheid, zijn kenmerkende humaniteit,
tot uiting mag komen maar waar juist zijn passieve non-creatieve
aanpassing als bovenaanstaande eis wordt opgelegd. Die ontkenning
van creativiteit leidt tot robotering. De robot draagt per
definitie niets bij aan diens omgeving, het is een creatieloze schakel
in een schakelsamenleving waar de scharnierpunten niets nieuws meer
opleveren dan draaibewegingen om een vast punt. Waar de tijd zal leren
dat de verroesting tenslotte het einde betekent omdat niemand zelfs
meer kan bedenken dat men de schakelscharnieren op zijn minst van olie
moet voorzien of ze zal moeten vernieuwen en dat men nieuwe
creatieve energie, nieuwe potenties nodig zal hebben om de zaken
draaiende te houden. De ene robot bedenkt niets ten dienste van de
andere robot. De creatieve zorg voor het voortbestaan van elkaar wordt
vermoord. Een robot vervreemdt van het bestaan. Erger nog, een
robot bestáát niet als we even in de termen van Sartre
willen denken.
Het lijkt alsof ik een belangrijke speler op het menselijk toneel aan
het vergeten ben. Dat is niet waar. Het zal duidelijk zijn dat wanneer
de maatschappij geheel is gerobotiseerd zodat de ene robot niet meer in
staat is zorg te geven aan de andere robot, zij zullen wegroesten in de
tijd en dat op de resterende roestberg de grassen en de planten welig
zullen gaan tieren. Er is in de wereld een geheel andere creatieve
factor die mensen niet nodig heeft: hij redt zich zelf heel goed. De
levende natuur, geschapen of ontstaan, hoe je er ook tegen aan wilt
kijken, is de meest creatieve factor in de wereld die zorgt voor een
zinvolle afbraak, een noodzakelijke afbraak die zonder enig menselijk
ingrijpen weer geschikt is voor de opbouw van een nieuwe natuur:
de bacterie, de schimmel, het plantje, de boom, hebben ons niet nodig.
Integendeel als de natuur kon spreken zou ze ons vriendelijk verzoeken
ons er niet mee te bemoeien want we maken niet alleen meer en meer de
menselijke creativiteit onmogelijk, we belemmeren in allerlei opzichten
ook de natuur te functioneren zoals dat naar haar aard het geval zou
moeten zijn. De mens, het humanitaire wezen, is in potentie een
creatief wezen, het is de lichte kant van de maan, maar diezelfde mens
is helaas in staat met diezelfde creativiteit een leefwereld te
genereren waarin die creativiteit geen ruimte meer vindt. Erger
nog zelfs een zogenoemde leefwereld waarin ze niet meer
getoleréérd wordt. Het is de donkere kant van diezelfde
maan. Het is diezelfde mens die in staat is van ijzer een ploeg te
maken waarmee hij de bodem een creatieve impuls kan geven zodat
de natuur nog meer met die grond kan doen en de mens van voedsel
voorzien, die ook in staat is van datzelfde ijzer een kanon te maken om
zijn medemens om zeep te helpen en de natuur in brand te steken. Die
dooie mens komt nooit terug, de natuur wel, ook al kan het heel lang
duren. Daarvoor is ze sterk genoeg en creatief genoeg gebleken
gedurende de afgelopen 5 miljard jaar.
Louis le Roy is jarig vandaag op een heel bijzondere manier. Hij is
op de kop af negenenzeventig jaar. Heel veel van die jaren heeft
hij gestaan voor een idealistisch beeld van de mens als creatieve
schakel in zijn eigen gecreëerde leefomgeving. Hij is op veel
verzet gestuit, men vond hem een vreemde man die achter waanzinnige
ideetjes aanholde: hij heeft met een scheve glimlach zijn mede-mens de
creativiteit gelaten om dat soort benamingen te bedenken, hij vond dat
zelfs wel om van te genieten. Het deed zelfs het beeld dat hij van
zichzelf had eigenlijk nog wel extra goed; hij ontkent en bestrijdt dat
steeds maar hij wil wel degelijk een beetje graag de aparterik
zijn. Wat hem echter op gezette tijden tot een narrig en bijna
zuur mens heeft gemaakt is de daadwerkelijke agressie tegen zijn
creativiteit, de bureaucratische agressie die door zijn creativiteit
werd opgeroepen. De in agressie vertaalde angst voor de schijnbare
chaos van bijvoorbeeld een Kennedylaan of een ecokathedraal waarin
"men" niet de creativiteit van de mens in hechte samenwerking met de
creativiteit van de natuur wilde en durfde herkennen. Gelukkig zijn er,
nu de man zo oud geworden is maar nog iedere dag zijn creatieve
strapatsen uitvoert op het "landje" zoals hij dat liefkozend pleegt te
noemen, ook de erkenningen gekomen die al hun best doen om de waarde
van dat wat hij heeft laten zien te bewaren voor de generaties die na
ons zullen komen als we tenminste niet allemaal tot onvruchtbare
primafoonrobots zullen zijn geworden.
Iedere ochtend, als U dan al wakker bent, horen we na het nieuws van
zeven en van acht uur en nog zoveel vaker in de loop van de dag een
meneer die ons namens de ANWB (Wielrijdersbond weet U nog wel) vertelt
dat er op dat moment 18 files staan met een totale lengte van 93
kilometer, een normale ochtendspits voegt hij er optimistisch aan toe
maar met meestal een paar uitzonderingen waar het dus altijd erger is
dan normaal. Die vaders of moeders die in meer dan 90 kilometer file
zijn opgesloten willen in de avonduren weer naar huis en staan weer een
uur in de file. Ze worden vervormd tot het blik waaruit hun automobiel
is gemaakt, ze worden gemaakt tot robot. De robot komt geïrriteerd
en moe thuis maar zijn zoontje roept:
"pappa kijk….. mijn autootje gaat nu …brr…. brr in de garage". De vader
wiens creativiteit een aantal uren per dag, iedere dag opnieuw, iedere
week, maand, jaar opnieuw, volledig aan banden wordt gelegd raakt
daarmee het zicht op zijn eigen persoon en zijn gevoelens kwijt.
Hij raakt in het ongerede met het beeld van zijn identiteit en de
andere kant van de maan komt plots te voorschijn en als het dan
donkere maan geworden is mept hij zijn kind en diens autootje tegen de
verwarming. Die klap maakt iets in hem wakker van het besef dat er met
de wereld op de weg, maar vooral met hemzelf iets helemaal mis
is. Dat hij in een verregaande staat van vervreemding van zichzelf is
geraakt, dat hij dus de toetsing met en het zicht op zijn eigen beelden
volledig aan het kwijtraken is en hij vliegt vol zorg met zijn kind
naar de polikliniek. Niemand herkent in deze bezorgde vader de bruut
die zijn kind daarnet nog tegen de verwarming sloeg nadat hij een kwart
van zijn dag in die 90 kilometer file op het asfalt had gestaan met al
die andere robots. Laten we hopen dat het bij deze vader er toe leidt
dat hij zich realiseert dat hij iets aan zijn eigen leven zal moeten
doen, dat hij zijn creatieve mogelijkheden zal moeten gaan gebruiken om
aan zijn leven en zijn leefomstandigheden iets te doen waardoor hij
zichzelf zijn robotharnas ontneemt en de humane mogelijkheden weer
zichtbaar worden. Er is de permanente zorg bij Louis en bij mij dat in
een groot aantal gevallen die lichte kant niet meer te voorschijn komt.
Dat het donker blijft. Dat mensen nog steeds niet genoeg worden wakker
geschud om te zien dat ze niet alleen maar een aangepaste slaaf van
zichzelf behoeven te zijn die zich bereidwillig naar alle soorten macht
wil buigen om vervolgens hun niet onderkende irritatie op dat
jochie bot te vieren. Het zou mooi zijn als meer mensen ook bereid
zouden zijn zichzelf als een ecokathedraaltje te gaan zien waar ze
vanuit hun persoonlijke chaos toch via een creatief proces
zichzelf en hun omgeving op een nieuwe manier, die meer in
overeenstemming is met hun potenties, zouden kunnen gaan zien. Ik heb
mijn mensbeeld durven en kunnen handhaven in de afgelopen veertig jaren
praktijk omdat ik gezien heb hoe veel mensen inderdaad de moed kunnen
vinden om die weg in te slaan en zo daadwerkelijk hun eigen file te
verlaten. Maar niet zelden is er inderdaad een verschrikkelijk
harde klap voor nodig om die ontdekking te doen. Laten we ons goed
realiseren dat die 50 tot 80 duizend kinderen die per jaar het medische
kanaal worden ingestuurd met hun beschadigingen ook te maken hebben met
het feit dat wij samen maar al te gemakkelijk bereid zijn een
samenleving te onderhouden en te laten voortbestaan waar we elkaar
voortdurend letterlijk en overdrachtelijk in de file vastzetten zonder
ons te durven realiseren dat dat het begin is van de daarop volgende
consequentie, namelijk de dood van alle menselijke creativiteit en het
ontstaan van de menselijke robot, slechts geschikt voor de eeuwige
schroothoop. En zo komt aan het eind van mijn samengevatte gedachten
over een mensbeeld het woord "hoop" ineens toch nog weer
tevoorschijn.