Lezing van Piet Vollaard,
uitgesproken tijdens de themadag op 31 oktober 2003 in
Oranjewoud
<terug naar website
www.stichtingtijd.nl>
Tijd - architectuur
Architectuur is niet vanzelfsprekend een tijd-kunst, zoals muziek dat
bijvoorbeeld wel is.
Muziek en architectuur zijn overigens wel vaak met elkaar vergeleken of
tegenover elkaar uitgespeeld. Zo wordt afwisselend ofwel muziek ofwel
architectuur de moeder van de kunsten genoemd. Muziek omdat het de
meest abstracte en autonome kunst zou zijn, naar niets anders
verwijzend dan naar zichzelf. Architectuur omdat het de meest integrale
kunst zou zijn, die alle overige kunsten in zich verenigd.
Dat dit soort discussies over de hiërarchie binnen de kunsten
misschien leuk, maar weinig vruchtbaar zijn blijkt uit het feit dat
ondanks deze ogenschijnlijk tegenstelling juist architectuur en muziek
het vaak goed met elkaar kunnen vinden. Veel architecten zijn al of
niet gemankeerde musici, en het aantal studies over de relatie tussen
architectuur en muziek is in elk geval veel groter dan bijvoorbeeld
tussen architectuur en dans of literatuur. De enige andere kunst die
even vaak met architectuur vergeleken wordt is de filmkunst, misschien
niet toevallig ook een kunstvorm waarin de factor tijd een bepalende
rol speelt.
Architectuur is niet vanzelfsprekend een tijd-kunst door haar aard.
Er bestaat een passieve, veel gebruikte definitie van architectuur die
er - buiten het bekende feit dat architectuur altijd ook het onder dak
brengen van een specifieke functie of reeks van functies is - globaal
op neer komt dat architectuur allereerst ruimte-kunst is; de schikking
of ordening van ruimten en in relatie daarmee de schikking van
bouwkundige elementen die deze ruimte bepalen en betekenis geven.
Binnen deze definitie is een autonome architectuur, een architectuur
die alleen naar zichzelf verwijst en zijn eigen regels volgt (zoals
muziek), denkbaar en verdedigbaar.
Binnen deze definitie speelt tijd geen rol.
Bij deze definitie past ook de gebruikelijke houding van architecten
ten aanzien van de tijd.
Voor de meeste architecten bestaat er een ultiem moment waarop het
'kunstwerk' - het gebouw - zich in zijn meest pure staat manifesteert;
het moment van oplevering. Dit moment wordt veelal vastgelegd in de
opleveringsfoto (het gebouw zonder gebruikers, strak in de verf, tegen
een spetterende zonsondergang of een strakblauwe lucht. In
presentatiefoto's zijn de gebruikers vrijwel altijd afwezig, regent het
nooit, etc) Deze foto wordt vervolgens jarenlang gebruikt, ook als het
eigenlijke gebouw al lang verandert is door gebruik, door verwering,
door uitbreidingen of verbouwingen. Wat aan de oplevering voorafgaat en
wat er daarna volgt, wordt gezien als een opmaat naar en als een proces
van verval voorbij het ultieme moment. De opmaat is het ontwerpproces,
het verval vindt onherroepelijk plaats na oplevering.
In termen van het leven van een gebouw zou je het ontwerpproces kunnen
zien als de verwekking en de zwangerschap en de oplevering de geboorte.
Op dat moment maakt de architect een paar prachtige geboorte foto's en
legt hij of zij zijn kind vervolgens te vondeling om er verder niet of
nauwelijks meer naar om te kijken.
Maar er is ook een andere, meer actieve definitie van architectuur. In
deze definitie gaat het in de eerste plaats om de ordening van functies
en het mogelijk maken en reguleren van het gebruik, om het proces van
bedenken, uitvoeren en gebruiken en om de interactie tussen het gebouw
en zijn omgeving.
Architectuur is in deze definitie niet zozeer een kunst, maar meer de
culturele component van een proces; het bouw- en gebruiksproces. In
deze definitie komt het integrale aspect van architectuur, de
verhouding tot de maatschappij, de omgeving, de gebruikers aan de orde.
Autonomie is in een dergelijke definitie nog wel denkbaar, maar niet
meer vanzelfsprekend.
In deze definitie speelt de factor tijd wel een rol. Maatschappij,
omgeving en gebruik zijn immers dynamisch, en het is aannemelijk (maar
niet noodzakelijk) dat het gebouw op deze dynamische, in de tijd
veranderende omstandigheden reageert. In termen van muziek zou je dit
een improviserende en tot improvisatie aanzettende architectuur kunnen
noemen.
Deze definitie is tegenwoordig de meer gebruikelijke, maar dat betekent
nog niet dat architecten daar voor wat betreft hun voorliefde voor het
ultieme moment adequaat op reageren. Dat ultieme moment wordt nog
steeds gekoesterd - zeker in de afgelopen periode waarin het beeld een
prominente positie in het architectuurdebat heeft gekregen, maar het
bestaat natuurlijk niet. Niet als je in termen van wisselwerking,
proces en verandering denkt. Na de geboorte begint het leven pas en een
architect die zich verantwoordelijk voelt voor zijn pas geboren kind,
zorgt tenminste voor condities waarin zijn kind kan groeien en zich kan
ontwikkelen.
Om architectuur als culturele component van het proces van bouwen en
gebruiken serieus te nemen, zou de architect zich niet in de eerste
plaats als autonome kunstenaar moeten opstellen, maar vooral als
procesmanager. De factor tijd is dan cruciaal. De verandering is het
wezen van deze architectuur.
Maar architecten zijn dom volk. Dat alles verandert wordt bij vrijwel
alle culturen als een vaststaand gegeven ervaren. Alles stroomt, overal
kom je het tegen, overal behalve bij architecten. De enige gebouwen
waarvoor geldt dat het zinvol is dat ze niet veranderen zijn
monumenten, in het bijzonder grafmonumenten. De enige stad die niet
veranderd (alleen groeit) is de stad der doden, het kerkhof.
Alle andere gebouwen moeten veranderen om bruibaar te zijn, ook
gebouwen die volgens hun makers als stabiele, autonome ordeningen van
ruimte en gebouwcomponenten zijn gedacht en daarom ook zo functioneren.
Om te begrijpen hoe een gebouw in de tijd functioneert, is het
illustratief om het gebouw te zien als een interface tussen gebruiker
en de omgeving. Interface is een term uit de IT wereld en wordt op
verschillende manieren uitgelegd, maar de meest bruikbare is: een al of
niet reagerend intermediair tussen gebruiker en software. Dat kan het
beeldscherm zijn, maar meestal wordt daarmee een speciaal deel van de
software mee aangeduid dat zorgt voor een comfortabele, begrijpelijk,
vanzelfsprekende en intuïtieve wederzijdse vertaling en
transmissie van input en output tussen programma en gebruiker.
Interactie is het domein van de interface.
Denkend in termen van interface en van tijd kunnen er - als een van de
vele manieren om de relatie tijd en architectuur te benaderen - onder
meer verschillende tijdcycli van aanpassing en verandering, van
interactie tussen gebruiker en omgeving met het gebouw als
intermediair, als interface worden onderkent.
(ultra)korte cyclus: is wat in computertermen realtime heet.
Voor wat betreft de interactie tussen omgeving en gebouw zou een eis
kunnen zijn dat het gebouw bijvoorbeeld direct moet kunnen reageren op
veranderingen van het weer. En dat gebeurt vaak al. Als de zon gaat
schijnen, gaat de zonwering dicht. Van een realtime interactie tussen
gebruiker en gebouw is bijvoorbeeld sprake als het licht aan gaat zodra
iemand een ruimte binnenkomt. Ook deze toepassing is al lang geen
science fiction meer. Dit zijn nog hightech voorbeelden maar je kunt
het ook heel basaal zien: als je naar binnen wilt gebruik je een
sleutel en het gebouw verandert zodanig dat je inderdaad binnen de
ruimte kunt treden. Het gebouw heeft zich direct 'aangepast' aan de
gebruiker. Er is op dit moment heel wat research gaande - in Nederland
onder anderen door architect Kas Oosterhuis - om een dergelijke
realtime interactie tussen gebouw en gebruiker en gebouw en omgeving te
bewerkstelligen.
Korte cyclus: dag- en nachtritme. Het gebruik overdag is voor
vrijwel alle gebouwen anders dan het gebruik 's nachts. De meeste
gebouwen reageren niet op dit veranderend gebruik: ze staan 's nachts
leeg (de meeste utiliteitsgebouwen en kantoren), of zijn 's nachts
juist vol (hotel, slaapkamer). Er zijn wel studies gaande om te
proberen twee verschillende functies met een specifiek dag- en
nachtritme met elkaar te combineren (bijvoorbeeld een parkeergarage met
een discotheek), maar de gebouwen die zich werkelijk aanpassen aan dag
en nacht zijn zeldzaam. (In de jaren twintig werd er door
functionalistische architecten met als doel de efficiente, minimale
woning wel veel studie verricht naar transformeerbare plattegronden. Zo
bestaat er een studie van Van den Broek waarbij woonruimten 's avonds
werden getransformeerd tot slaapruimten)
Lange cyclus: de seizoenen. Net als dag- of nachtfuncties
bestaan er ook winter- of zomerfuncties (zwembaden en ijsbanen) Er
bestaan tegenwoordig verschillende zwem-schaatsgebouwen die slim
gebruik maken van elkaars energiebehoefte (overtollige warmte bij het
koelen van het ijs wordt gebruikt voor het verwarmen van het zwembad).
Belangrijker is echter dat het leven in de zomer zich voor veel mensen
buiten afspeelt en in de winter veel meer binnen. Huizen reageren amper
op dit veranderende leefpatroon. Onze huizen zijn eigenlijk gebouwd
voor het tussenklimaat van een mooie voorjaar- of najaardag.
Meer specifiek zou een gebouw voor wat betreft zijn klimaatbeheersing
natuurlijk veel beter moeten kunnen reageren op seizoenswisselingen.
Dat doen ze niet, en dat is niet zo slim in een klimaat als het onze
dat weliswaar mild, maar extreem wisselend van karakter is.
Zeer lange cyclus: jaren tot decennia. In dergelijke tijdspannen
verandert de functie van een gebouw, verandert de directe omgeving,
verandert de maatschappij, verandert de staat van de voor handen zijnde
techniek, verandert de gebruiker (huurder/koper), maar blijft het
gebouw zich veelal weerbarstig verzetten tegen al deze veranderingen.
In elk geval worden gebouwen nog steeds niet voorbereid op deze
onvermijdelijke veranderingen. (Uitzondering gebouw XX van XX
architecten, dat is gebouwd voor 20 jaar om daarna te worden
gedemonteerd in bruikbare bouwmaterialen. De achterliggende gedachte is
dat het na twintig jaar efficiënter is om een nieuw kantoor te
bouwen, dan om het geheel aan te passen op nieuwe technische eisen en
mogelijkheden.)
Elk kantoorgebouw dat 20 a 30 jaar geleden is gebouwd, heeft zo
langzamerhand een nieuwe gevel gekregen, een nieuw klimaatsysteem, een
totaal nieuwe indeling etc. Een voorbeeld van de soms snelle
veranderingen in kantoren zijn de voorzieningen ten behoeve van de
computer. In de jaren zeventig werden speciale
computerverdiepingen voor mainframes gebouwd, extreem gekoeld en
beveiligd, met de komst van de PC op de werkplek kwamen computervloeren
van circa 60 cm hoog, inmiddels verlaagd tot circa 10 a 15 centimeter,
terwijl de draadloze netwerken dergelijke voorzieningen binnenkort
onnodig zullen maken.
De weerbarstige houding van gebouwen tegen verandering in de tijd is
niet slim
Om te komen tot een tijd-architectuur is het handiger en
efficiënter om als architect te gaan denken in termen van
processen en systemen. In termen van mee- en terugkoppelingssystemen,
van evolutionaire ontwikkeling, van interactie etcetera.
Om te komen tot een tijd-architectuur is het noodzakelijk om
verschillende processen - het ontwerpproces, het bouwproces, het proces
van gebruik, maatschappelijke processen - en systemen - het
klimaatsysteem, het bouwkundige systeem, het sociale systeem -
met elkaar te verweven en te integreren. In een dergelijk integraal
systeem zou het onderscheid tussen ontwerpen, bouwen en gebruiken
uiteindelijk geheel moeten verdwijnen.
Daarmee zou een nieuwe praktijk: die van procesarchitect ontstaan,
waarbij de architect zich primair als een (computer)programmeur opstelt
en pas secundair als vormgever of wellicht een een kunstenaar. Een
programmeur schrijft een programma dat gebruikers in staat stelt zelf
te creëren; het verplaats de creatieve daad (voor een deel) van
ontwerper naar gebruiker. Een dergelijk programmerende procesarchitect
accepteert daarmee dat er geen ultiem moment meer is, geen eindproduct,
en dat de schoonheid van het 'product' (wat in feite een proces is
geworden) afhankelijk is van het gebruik en de gebruiker.
Degelijke procesarchitecten zijn er genoeg geweest (Lucien Kroll, Louis
Le Roy, John Habraken, Constant Nieuwenhuis, Frank van Klingeren, Yona
Friedman, Cedric Price), maar - en dat geldt vooral voor die
procesarchitecten die sinds de jaren zeventig hun praktijk onverminderd
hebben voortgezet - ze opereren veelal in een medialuwte, zodat het
lijkt of ze niet bestaan. De architectuurmedia en de
architectuurkritiek, gericht als ze zijn op het beeld, het eindproduct
en het ultieme moment, weten niet wat ze met dergelijke architecten en
dergelijke architectuur aan moeten.
Er zijn op dit moment meer dan genoeg redenen om een dergelijke
procespraktijk, een architectuurpraktijk in de tijd, opnieuw te
overwegen. Werkelijke duurzaamheid, werkelijke en duurzame (voorbij het
moment van oplevering) participatie van de gebruiker, een verbeterde
efficiency en bruikbaarheid, een architectuur zonder begin of einde,
die zich permanent ontwikkelt (inclusief een waardig verdwijnen:
er is onmiskenbaar een markt voor slooparchitecten)
Tijd-architectuur; het is eigenlijk een pleonasme: een ronde cirkel.
Alle architectuur is Tijdarchitectuur. En het wordt tijd dat
architecten dat gaan inzien.