Iedere stad, ieder dorp heeft zijn gepolijst groenstroken
In Oranjewoud onder Heerenveen loopt een man door een tuin zoals Godzelf die gewild heeft. En terwijl zin vingers langs de glanzend-gladde stammen van berken en abelen glijden, bezweert hij mij: “Laten de mensen toch hun motormaaier in de schuur zetten. En laat ze ophouden, vandaag nog, met dat zinloze wieden, schoffelen en sproeien. Laat ze op het lapje grond rond hun voordeur niet langer de wet voorschrijven aan de natuur, maar laten ze liever eens gaan gehoorzamen aan de regels die de natuur zelf uitvaardigt.”
Verwacht hem nooit met een spa in de hand om zijn eigen 1500 vierkante meters te gaan spitten, 46-jarige L.G. Le Roy, Amsterdammer die aan de Haagse academie voor beeldende kunsten, vormgeving en kunsthistorie studeerde en die nu aan de Prins Bernhardweg 25 achter een verbouwde boerderij bewijst dat bloemen en platnen ook zonder kunstmest groeien willen en in een weelde, die tropische uitbundigheid gaat aannemen.
Als bezoekers hem vragen – Daar gaan zeker heel wat uren in zitten in zo’n minipark? zegt hij: “Nee, hoezo? Ik hoef nooit in mijn tuin te werken. Het is de natuur, die dat voor me doet. De rupsen en de slakken houden het voor me schoon. En de regen en de zon zorgen voor de groei. Wat zal ik me een gieter of een tuinslang manipuleren? Waarom zal ik met mijn grove knuist de balans van het natuurlijke evenwicht laten doorslaan? Wat heb ik van het doen met de codex van Linaeus?”
Sinds hij er acht jaar geleden kwam, op die uitgediende boerderij en hij er een tuin aantrof even kaal en kil als er tienduizenden zijn in dit land, vestigde hij er zijn in dit land, vestigde hij er zijn hoofdkwartier voor wat zou worden zijn eigen kleine koude oorlog tegen de landschap makers van vandaag. En dat huis met balken en oude kasten en koper en aardewerk met die tuin vol hondsdraf en Lieve vrouwbedstro en rollen kleurige dille werd zijn uitvalspoort vanwaar hij zijn one man crusade voert tegen de plannenmakers en de bureaucraten die een heel land uniforme tuinen, plantsoenen en parken bezorgen in een moemakende monotonie.
Gazonmaaiers afdanken
Le Roy over onze plantsoenen: “De architectuur daarvan is in de vorige eeuw blijven steken. Mannen in pilo-pakken leggen grasvelden aan als planken. Zij plegen reincultuur volgens richtlijnen van de Beplantingsdienst die deel is gaan uitmaken van het ambtelijk apparaat. Maar al houden ze zich stipt aan hun paragrafen, zij zullen nooit voldoen aan de eisen die de stad van nu is gaan stellen. Zij werken met machines alsof het gaat om rendement. Hun methodiek is een blauwdruk van wat de bouw met onze huizen doet. Als de woning schaarste ons dwint tot efficiency wil ik daar nog in de berusten. Maar als het over ons openbaar groen gaat, eis ik dat ze hun gazonmaaiers afdanken. En als dat het einde mocht betekenen van onze lokale plantsoendiensten zeg ik dat de overlevingskansen van de mens voor mij meer gewicht hebben dan de overlevingskansen van die diensten.”
Le Roy over onze plantsoenarbeiders: “`Voor die mensen zal het wel handzaam zijn, te werken volgens het boekje. Afwijken van het boligate stramien vergt nadenken initiatief. Maar wat ik wil – de natuur zelf het laatste woord geven is niet zo ondoorzichtig. De Nederlander eist netheid. Hij wil tuinen en parken die opgeruimd aandoen met ruimte, licht en open vlakten. Hij wil het verkeer voorrang geven; tussen Arnhem enRenkum vallen kostbare bomen voor het vervoer op de weg dat is de mentaliteit van onze generatie, die ruim baan verlangt. Maar men besef niet dat die openheid de last die men elkaar over en weer betrokken, steeds groter maakt. De spontane privacy die de natuur kan garanderen komt er door in het gedrang.
Le Roy over de experts: “ Er is een ongezonde overwaardering van de wetenschappelijke deskundigen. Latijnse namen, professorale formuleringen…. Er zijn eeuwen geweest waarin we het deden zonder de tuinwetboeken van Linnaeus. En toen ging het zo kwaad nog niet. Overdreven, die accentuering van wetenschappelijke achtergronden. Waar we daarmee beland zijn? bij de dictatuur van het natuurregelement. Iedere stad, ieder dorp krijgt zijn gepolijste groenstroken, waarop we nauwelijks mogen lopen en waarop we eendjes moeten voeren, die zich plichtmatig ophouden in een harkerig singeltje. Overal zijn die groenstroken eender, we hebben een mondiale monocultuur. Of ik nu ergens in Brabant ben of in een plaats in Zuid-Frankrijk, die geïnstitutionaliseerde groenmakers hebben er hun werk volkomen identiek verricht.”
Le Roy over de natuur zelf: “Wat willen we nou? Zeggen we – in het Latijn- eogito, ergo sum, ik denk, dus ik ben? Of letten we nog een stap en weten we dat er pas zijn door te handelen. Wat dat met tuinen en parken en rozen, mathematisch in het vierkant aangeplant in keurige zwarte aarde, te maken heeft? Niets? Nee, alles. Maken wij uit wat de natuur heeft te doen of zien we ons zelf als onderdeel van de natuur en willen we luisteren naar haar wetten. Willen we niet constant corrigeren, maar incidenteel begeleiden?”
Le Roy over machines en mechaniseren: “Die machines zijn geen zegen. Ze zijn vreemd aan het natuurlijke milieu. Onze werksystemen verdragen zich niet met de natuur. We zien dat niet of we willen dat niet zien. Het paard op de akker was goed, het hoorde er. Maar de trekker en de combinet horen er niet. Of de machine die in hoog tempo kunstmest uitspuwt over de voren. Dat paar in de velden werden gevoed door de grond en zin mest werkte mee aan het vruchtbaar maken daarvan. De machine wordt aangedreven door wezensvreemde krachtstoffen en zijn uitlaatgassen komen het milieu waarin hij werkt ten goede.
Le Roy over de tuin van het gezin dat er vreugde aan wil beleven: “Ik zeg niet zondermeer laat alles maar vegeteren zoals het er bij staat. Maar ik vind wel dat de man of vrouw die tuinieren wl op een andere stoel moet gaan zitten. Wie in zijn tuin werkt heeft zijn methodiek van de boer afgekeken. Hij ziet hem malen, spitten, sproeien. En hij doet hem dat op het eigen grondgebied na. Alsof hij, net als de boer, productie moet halen. Maar moet hij dat? Hij is toch geen boer. En hij heeft met diens arbeidsmethoden niet te maken. Hij wil zijn tuin tot bloei brengen. Wat doet hij dan? Hij zorgt er voor dat voor de natuur de voorwaarden geschapen worden die groei en bloei mogelijk maken. Hij leunt gewoon tegen de natuurkracht aan.”
Le Roy over zin eigen tuin: “Toen ik hier kwam was de grond hard als beton. Maar ik ben niet gaan graven en spitten. Wie daaraan begint kan aan het spitten blijven. Ik ben gaan aanplanten, zoveel mogelijk. En in zo groot mogelijke verscheidenheid. Dat maakt de flora krachtig. Wie een bos vol dennen heeft wacht een ramp als dennenscheerder zich er op werpt. Maar als een bos allerlei soorten bomen heeft kan het desnoods ie dennen missen zonder dat het woud er zelf aangaat. Ik ben er van overtuigd at het geheel sterk wordt naarmate de diversiteit vergroot wordt.”
Le Roy over de moderne voorliefde voor egale vlakken: “ Die zijn zo onnatuurlijk als men maar denken kan. De natuur heft die op zodra men haar daar de kan voor biedt. Ik had een hectare die zo glad was als een biljartlaken. Nu zijn er natuurlijke verhogingen, waaraan ik zelf niets toe of afdeed, tot negentig centimeter. Stedelingen en plattelanders met een eign tuin willen het onkruid wieden. Onkruid is een begeleidingsplant. Veel tuinbezitters vinden bloeiemnde planten in perfect zarte aarde het voorbeeld van model tuinbeleid. Terwijl die zwarte aarde juist een onbeding is. die moet groen zijn, bedek die aarde toch! Als er gesnoeid wordt, laat de blaren maar liggen. Als een bom wordt gerooid, verwijder die nooit uit u tuin. De bodem verarmt aanmerkelijk als hij totaal verdwijnt. Laat die boom liggen war hij stond en hij blijft dienst doen. Onkruid verdwijnt vanzelf als het natuurlijk evenwicht wordt hervonden."
Le Roy over geduld in de tuin: “ Haast is een onderdeel van de moderne tuinpsychose. Men wil direct resultaten; bloemen en planten moeten de grond uitvliegen. Wie zo over zijn tuin denkt moet maar niet langer naar me luisteren. Hij moet accepteren dat een tuin, die eerst jaren volgen een onjuiste methode bewerkt werd ook jaren nodig heeft om de weg terug te hervinden. Hoelang? Drie jaar, vijf jaar. Hooguit. Maar dan heeft men ook een tuin die men nergens zo aantreft met planten en dieren die elders zeldzaam geworden zijn omdat ze weggemaaid of weggejaagd worden. de stammen van de berken in mijn tuin zijn onvoorstelbaar glad. Het zijn de slakken die dat doen. Nee, ik grijp niet naar de insecticiden. En de vijfhonderd tot zeshonderd soorten planten die bij mij bloeien, handhaven zich zonder chemische ingrepen. De basis van het welslagen is het microklimaat. Dat is het fundament vandaar uit gaat de natuur werken."
Le Roy over de oorzaken van de “evenwichtsstoornissen” ten opzichte van de natuur: vroeger gaven mensen die dichtbij de natuur leefden bloemen en planten zelfbedachte namen. In hun eigen taal maar toen moest het opeens in vaktaal. En daardoor verloor de mens ook steeds meer de binding met de natuur. Zo kon een monocultuur ontstaan. De ecologie, de leer van de betrekkingen tussen dieren en planten en het milieu waarin zij leven, wil teruggaan naar het punt waar de mens verdwaalde.”
Le Roy over de natuur om die terugkeer naar de tuin als paradijs te durven maken: “ Tuinbezitters zullen de overgangssituatie moeten wagen. Zij zullen een paar jaar moeten toekijken terwijl de natuur werkt en hun eigen handen thuishouden. Alleen maar wat bijsturen. Wat afvalt laten liggen. De zwarte aarde langzaam groen zien worden. het nieuwe leven uit ziet lopen. De diertjes die allang vergeten waren terug zien keren. En de uitheemse gewassen die in de vroege middeleeuwse ieder kind bij naam kende, weer voor het eigen terras zien opschieten."
Le Roy over de tuinman, ten slotte: “Gewoon naar huis sturen om elders nuttiger werk te laten doen.”